Mag ik me even voorstellen: Ik ben drs. Climaticus, afdelingsmanager op een ministerie in Den Haag. Mijn carrière liep de afgelopen jaren briljant, mag ik wel zeggen. Ik heb een afdeling van 120 mensen onder me. Ik word altijd uitermate gewaardeerd door de minister en lunch vaak met hem. Helaas moet ik vaststellen dat het de laatste tijd niet zo best met me gaat en dat het alles te maken heeft met de verandering van het klimaat op onze afdeling. Het eerste teken was het ontdooien van juffrouw Jansen, onze topsecretaresse. Deze dame werd altijd gevreesd door de hele afdeling. Als zij iets zei, waagde niemand het om tegen te spreken. Niemand mocht haar bij de voornaam noemen, voor iedereen was ze juffrouw. Altijd strak in het mantelpak, eerlijk doch rechtvaardig. Als we een indianenstam waren zou ik, Climaticus, het opperhoofd zijn en zij de medicijnvrouw. Sinds kort is juffrouw Jansen dus ontdooid: vriendelijk tegen iedereen, spijkerbroek en “ zeg maar Annie”. Dit heeft een sneeuwbaleffect gehad op de afdeling: het klimaat van onze hele club is warmer geworden met alle gevolgen van dien: geen ijstaart meer op de verjaardagen, maar warme chocolademelk met slagroom. Het niveau van de humor stijgt met de dag en dreigt af en toe volledig buiten de oevers te lopen. Kon je vroeger een speld horen vallen in onze kantoortuinen, tegenwoordig klinkt er regelmatig schatergelach. Mensen gaan vriendschappen met elkaar aan; hier en daar wordt gezoend tussen de plantenbakken.
Voor mij is de situatie bedreigend geworden. Ik vraag me af of ik nog wel de juiste manager op de juiste afdeling ben. Mijn coole stijl van leidinggeven wordt niet meer gepikt; ik beheers het klimaat niet meer en ik voel me daar zeer onzeker bij. Onzeker is overigens een woord dat tot voor kort in mijn woordenboek niet voorkwam. Goed moment dus om mijn adviseur in te schakelen. Die gaf me meteen het advies om het hoofd koel te houden, maar wel mijn innerlijke thermostaat aan te passen aan het nieuwe groepsklimaat. Van die goedkope beeldspraak had hij erbij: “De tijd van Elfstedentochten op je afdeling is voorgoed voorbij; ga lekker met je mensen op het warme zand liggen”, zo formuleerde hij het. Dat advies ga ik dus niet opvolgen. Ik ben niet voor niks in korte tijd topmanager op dit ministerie geworden. Ik ga de beuk erin gooien. Ik ga zorgen dat Annie weer juffrouw Jansen gaat heten. Die taartjes gaan weer weg uit de vergaderruimte, de tropische planten gaan weg uit de plantenbakken en de ijsklontjes gaan terug in de cola. We zullen eens even kijken wie hier de baas is.
Met de enorme klimaatverandering op onze afdeling zijn ook mijn ijsbergen gaan verschuiven en voor een deel met veel geraas in zee gestort. Lange tijd had ik het gevoel dat ik alles onder controle had. Mijn afdeling is de meest succesvolle van het hele ministerie. Bij de lunches met de minister krijg ik steeds alle lof en daar ben ik dol op. Als ik in het bejaardentehuis mijn ouders bezoek, vertellen ze me hoe trots ze op me zijn. Mijn appartement op de boulevard van Scheveningen met uitzicht op zee wordt door iedereen bewonderd. Ik, Climaticus, lijk een zondagskind. En toch heb ik al een tijdje, al voor de klimaatverschuiving op mijn afdeling, het gevoel dat het niet meer klopt. Een ander zou dan in therapie gaan; ik besluit in zo’n geval om naar de bioscoop te gaan. Die avond draaide in het Haags filmhuis Into the Wild. Ik had er nog nooit van gehoord, maar was vanaf de eerste minuut verkocht. Dit was een film over mij; alleen deed de hoofdpersoon wat ik wel gewild zou hebben, maar nooit deed. Alexander is cum laude afgestudeerd en is zoon van rijke ouders. Na zijn graduation besluit hij om niet te beginnen aan een ongetwijfeld succesvolle carrière, maar uit de maatschappij te stappen, zijn rugzak te pakken en op reis te gaan. Op zijn avontuurlijke tocht komt hij terecht in Mexico, hij kanoot door de Grand Canyon en hij raakt bijna aan lager wal in downtown Los Angeles. Onderweg ontmoet hij interessante mensen, die ook allemaal op de een of andere manier uit de normale maatschappij gestapt zijn. Dan besluit hij om zich helemaal alleen terug te trekken in de wildernis van Alaska. Hij woont daar in het wrak van een bus en leeft van bessen en dieren die hij zelf schiet en vilt. Het einde kan niet anders zijn dan tragisch.
Als in een roes loop ik de bioscoop uit en strijk op deze prachtige zomeravond neer op een terras. Na deze film kan ik niet meer net doen of er niets aan de hand is. Morgen met mijn driedelig grijs naar de Noordpool gaan liften is niet de stap. Beren villen en opeten in Alaska durf ik niet. Ik ga doen wat ik al heel lang van plan ben en wel lopen van mijn huis in Scheveningen naar mijn geboortehuis in Maastricht om zo die twee belangrijke plekken in mijn leven al wandelend met elkaar te verbinden. Ik ben absoluut geen wandelaar meer, sinds ik de Eend verruilde voor een Bentley. Die staat goed daar in de garage op de Boulevard. Ik ga lopen en reken snel uit dat ik er zo’n 15 dagen over zal doen. De minister en mijn afdeling doen maar even zonder mij. Het klimaat verandert en ik ook. Verantwoordelijkheid neem ik nu even voor mezelf en wat minder voor het ministerie. Ik pak mijn blackberry en mail iedereen: “Climaticus is er even niet; hij verandert”.
Zo in zomerse sferen onderweg en lopend door de heuvels heb ik mooi de tijd om na te denken over mezelf en over mijn eigen leiderschap. Ik voel pas nu ik een paar weken mijn werk achter me heb gelaten hoe moe ik ben. Als ik eerlijk ben heeft dat alles te maken met het feit dat ik altijd maar inspirator ben. Van huis uit heb ik een flinke dosis positiviteit meegekregen. Altijd als ik te maken heb met negativiteit of met passiviteit, dan voel ik hoe mijn energie wegvloeit. Ik laat dan meestal de passievelingen en zeurders van mijn afdeling maar in hun sop gaar koken en richt me op de enthousiaste en positieve leden van het team. Met hen maak ik nieuwe plannen en voer ze met verve uit. De vraag is echter of ik dat zo nog veel langer red. Kan ik nog langer een deel van mijn team links laten liggen?
Op het moment dat ik zo wat loop te somberen over mezelf en leiderschap, ontmoet ik op een breed bospad een man met een rode rugzak en een opvallende hoed. We stellen ons aan elkaar voor en dan vraagt de man zonder verdere inleiding: “wat is je probleem?”, wat toch een merkwaardige openingszin van een gesprek is. Ik vertel hem, geheel tegen mijn gewoonte, over de moeite die ik als leider van een groot team heb met passiviteit en gezeur. Dan zegt hij:“ Weet je, Climaticus, jij lijkt me een geweldige coach voor je topspelers, maar je weet je geen raad met de tribunezitters. Zie hen het speelveld in te krijgen, breng ze in beweging, en wees ook hun coach”. Dan licht hij zijn hoed, groet me en loopt verder, mij verbluft achterlatend.
Dat zinnetje over coach zijn voor tribunezitters laat me de verdere tocht niet los. Ik hoef dus niet zoveel energie te steken in mijn topsporters; die presteren toch wel. De vraag is: Hoe krijg ik minstens de helft van mijn afdeling van hun tribune af, waar ze het met oranje petjes op en veel koffie heel gezellig hebben met elkaar, maar al heel lang weinig meer presteren.
De dag na mijn vakantie is er een vergadering gepland. Als ieder wil gaan zitten achter de bekende lange tafels, vraag ik het hele team om mee te komen`. Samen lopen we de Scheveningseweg af naar het strand en bij de vuurtoren geef ik ieder de opdracht om samen met een collega, in tweetallen, naar Katwijk te lopen met onderweg als enige gespreksthema: “waar loop ik warm voor in mijn werk”. Mijn topsporters zijn al meteen onderweg, maar ik word vreemd aangekeken door de meeste van mijn tribunezitters. “Lopen naar Katwijk, meneer Climaticus; is dat niet wat ver? wat bedoelt u trouwens met warmlopen?”. Drie uur later eten we een vismaaltijd bij strandtent Willy Zuid in Katwijk. Gezichten stralen, haren zijn verwaaid, er is plezier. Zo, ik heb ze in beweging, allemaal; iedereen is van de tribune af en staat in het veld; het begin is er.
dinsdag 2 september 2008
WANDELAAR 2: Amsterdam WTC
Onderweg van Amsterdam Station-Zuid naar die mooie boekhandel in de Beethovenstraat, start van mijn wandeling, begint het te regenen en ik besluit een koffie te drinken op de dichtstbijzijnde plek waar het droog is: het WTC-restaurant. Even later zit ik met mijn bergschoenen en mijn rugzakje tussen chique pakken en mantelpakjes. Verder ben ik zelf overigens ook keurig gekleed: donkerblauw overhemd en keurige zwarte broek, ja met daaronder dan wel die grote schoenen. Ik kijk om me heen en word nieuwsgierig naar de rest van het world trade center. Ik ben nu binnen; zou ik ook verder kunnen komen in het gebouw? Spannende vraag. Tussen een groep grijze pakken ga ik de roltrap op naar de eerste etage en passeer zo ongezien de receptie. Ik kom in een prachtige ruime en lichte hal en ga zitten in één van de luxe fauteauils. Mijn gedachten gaan naar dat andere grote WTC-gebouw en die vliegtuigen die erin vlogen. Even de angst: zit ik hier wel veilig? Ik kijk om me heen, maar niemand komt naar me toe met de vraag wat ik daar moet mijn grote schoenen en mijn rugzakje. Overal mooie jonge mensen in de hal, opvallend veel met een Aziatisch uiterlijk.50-plussers zijn in deze branche waarschijnlijk allen gestopt met werken en zitten op hun jacht. Hoge hakken tikken sexy op de marmeren vloer. Iedereen kijkt serieus. Geldbusiness is kennelijk niet om te lachen. Ik word steeds nieuwsgieriger en besluit het erop te wagen en verder op verkenning te gaan. Ik loop verder en kom bij een lift, stap in en druk op het knopje van de bovenste etage. Als ik uitstap sta ik in een volledig verlaten lege gang. Ineens weet ik zeker dat ik op allerlei beeldschermen te zien ben en dat beveiligingsmensen al mijn gangen volgen. De receptioniste heeft mijn signalement meteen bij binnenkomst doorgegeven: Lange man met bril, bergschoenen en rugzakje in het gebouw; staat van alarm is rood. Beelden van mij worden gevolgd in het beveiliginghok van het WTC en vast inmiddels ook op politiebureau Warmoesstraat die in noodgevallen meteen een directe cameraverbinding hebben met het WTC. Ze zien me nu staan in de gang van de bovenste etage, besluiteloos hoe ik verderga. Gewapende terrorisme-bestrijders staan klaar bij de lift en de trappen. Men wacht nog even met ingrijpen. Ik loop naar de toiletten, maar zowel heren- als de damestoilet zit op slot. Ik zal zeggen dat ik hier ben omdat ik naar de toilet moest. Op de bovenste etage? Niet logisch. Ik zal zeggen dat ik columnist ben en schrijf vanuit een topmanager, Climaticus. Ik ben hier om de sfeer te proeven om de couleur locale beter te treffen in mijn schrijven. Opgelucht stel ik vast dat ik als bewijs de laatste Climaticus-column in mijn binnenzak heb. Geloofwaardig genoeg? De lift is terug op de bovenste etage en ik spring er te gretig, met al die camera’s op me gericht, in. Een stop op de achtste. Een prachtige vrouw, mantelpak, heel hoge hakken, stapt in. Ze groet vriendelijk, zich niet bewust dat ze met een potentiële terrorist in de lift staat met zijn bergschoenen en zijn rugzak. Beneden stap ik uit, loop terug door de hal met de fauteuils, langs de receptie, waar de receptioniste me vriendelijk toeknikt. Staat vast in haar protocol voor noodsituaties; “ wees vriendelijk tegen de terrorist en doe of er niets aan de hand is”. Voel ik nu een hand in mijn nek? Buiten haal ik nog nauwelijks adem. In de boekhandel in de Beethovenstraat controleer ik door het raam nog even of niemand me gevolgd is. Dan besef ik dat waarschijnlijk niemand mijn verblijf in het WTC heeft opgemerkt. Behalve natuurlijk de mooie zakenvrouw in de lift die dacht: “Wat een leuke man met die schoenen en die rugzak, veel leuker dan al die grijze pakken om me heen; ik zou best met hem mee willen op safari”. En misschien heeft zij me niet eens gezien en dit niet gedacht. Alles heeft zich afgespeeld in mijn eigen hoofd het afgelopen uur. Alleen nu? Of maak ik altijd mijn eigen verhaal, dat niet zo heel veel te maken heeft met de werkelijkheid. Ik kijk rond in de mooie boekhandel in de Beethovenstraat of er misschien boek is dat op deze vraag het begin van een antwoord geeft.
Abonneren op:
Posts (Atom)